Coup de Vieux

Afbeelding
voorpagina groningen

Dit wordt géén kerstverhaal. Geen flakkerende kaarsjes dus. Geen Glühwein ook. Laat staan een kerstboom vol elektrische lichtjes. De herdertjes die bij nachte lagen, komen in dit verhaal niet voor. ‘Vrede op aarde en in de menschen een welbehagen’ wordt er niet in gezongen. Wat het dán wordt? Lees verder, misschien zelfs dat u zichzelf er in herkent….

Coup de Vieux (een verhaal om daarna in de spiegel te kijken)

Eind december. ’s Ochtends vroeg. Buiten was alles nog in het halfdonker. Kil was het binnen, de verwarming was net aangeslagen. Bij het ontwaken had ie meteen al het gevreesde gevoel: het zou weer een hopeloze shitdag worden. Hij had al een onrustige nacht gehad, was vaak wakker geworden, steeds met dat onbestemde gevoel in de maag. Nee, geen vlinders in de buik. Die tijd was voorbij. Allang. ’t Was meer, alsof er ratten aan zijn ingewanden knaagden. De rinkelsolo van de wekker kwam zelfs min of meer als een verlossing. Kennelijk had ook zijn vrouw van zijn onrust te lijden gehad, want hoewel zij anders nooit zo matineus was, had zij de sponde al voortijdig verlaten. Hij hoorde haar in de badkamer stommelen…

Hij hees zich steunend uit bed en bleef even op de rand zitten. Wat zág hij weer tegen de dag op. Moeizaam lopend, de pyamabroek zwabberde halverwege zijn kruis – ‘mens, maak d’r eens een keer nieuwe elastiek in’- strompelde hij naar de wc om zijn blaas te ledigen. Terwijl een miezerstraaltje in de pot sijpelde, viel zijn blik op de op ooghangende verjaarskalender. Hij kneep zijn bijziende ogen wat toe om het geschrevene achter de dag van vandaag te kunnen lezen. Baas jarig – ook dát nog. Het maagzuur rispte spontaan omhoog. Hij tikte de laatste druppels af, trok door en sjokte naar de badkamer. Gelukkig was zijn vrouw daar al weg, was hij alleen.

De klap kwam genadeloos hard aan. Coup de vieux, hij had er wel eens van gehoord. Dat iemand van de ene dag op de andere ineens patsboem in een echte ouwe man veranderde. Hij had zoiets altijd schamperend als borrelpraat afgedaan, maar de spiegel toonde hem, keihard in het onbarmhartige licht van de TL-buis boven de wastafel, de proeve van onbekwaamheid. Hij gruwde van zijn eigen gezicht en boog zich dichter naar de spiegel toe. Die loog niet. Piekerig grijs haar op een half kalend hoofd, complete vestingwallen onder zijn ogen, wijd openstaande poriën op de rozig-rode vlezige neus. Diepe rimpels in wangen en voorhoofd, grauwe baardstoppels, een kalkoenachtig mager halsje met geprononceerde adamsappel. De flaporen had hij altijd al gehad. En het ingevallen bekkie knapte er nauwelijks van op toen hij zijn bovengebit indeed. Hij gruwde van zichzelf en hield zijn hoofd veel langer dan normaal onder de koude kraan.

Hij schoor zich met water en zeep in plaats van elektrisch, wat ie anders altijd deed. Deed een extra dot aftershave op zijn gezicht en pikte stiekem wat vitaminehoudende dagcrême van zijn vrouw, om op zijn gezicht in te kloppen. Maar het hielp allemaal amper. Hij was en bleef een ouwe vent. Daar werd hij zich nog sterker van bewust toen zijn vrouw, omdat hij extra lang over zijn toilet deed, plotsklaps de deur van de badkamer opende, smalend grijnsde, niets zei en vervolgens haar hoofd weer terugtrok en de deur met een klap sloot. Precies op tijd, dacht hij grimmig, anders had ik er een hengst op gegeven.

Het ontbijt, één boterhammetje met kaas, nuttigde hij zwijgend met een half oog de koppen van het ochtendblad snellend. Oud nieuws, herkende hij grimmig. Gisteravond allemaal al op het journaal geweest. Met een flauwe kus op haar wang nam hij afscheid. Hij scheurde met zijn auto – verdorie, eerst krabben, dat ook nog – de straat uit om de verloren tijd in te halen. Niet direct naar de eerste klant maar naar de zaak om de baas, volgens ritueel, te feliciteren.

In het kantoorgebouw dat hij altijd zo veel mogelijk meed – ‘mijn geld verdien ik bij de weg’ placht hij steeds met een zekere trots te zeggen – werd zijn humeur er niet beter op. Melige typistes hadden de hal met slingers en ballonnen versierd, boven de deur van het directiekantoor hing een met sierlijke letters geverfd karton: ‘Lang leve onze directeur’. Slijmerds, dacht hij terwijl hij zich bij de felicitatierij voor het directiekantoor aansloot. Dat dan weer wel. Maar de directeur, een quasi joviale vroeg-veertiger die het als doctorandus al helemaal had gemaakt, beschouwde het felicitatieritueel kennelijk als een bij zijn status verworven recht. En als het ultieme bewijs van zijn humane personeelsbeleid. ‘We zijn hier één grote familie!’

Toen hij aan de beurt was, schudde hij zijn meerdere geforceerd-vrolijk de hand. Die stompte hém even overdreven ouwe jongens krentebrood-achtig in de maag. Heel even kromp hij ineen, maar net genoeg om zijn baas de luidruchtige kreet ‘Je wordt vadsig, vriend’, te laten slaken. In de kantine, waar hij na de obligate felicitatieprocedure bij een kop koffie wat bij wilde komen, weigerde hij gedecideerd het verjaardagstaartje. ‘Nee, ik ga aan de lijn doen,’zei hij eigenlijk méér afgemeten dan hij bedoelde. Hetgeen hem op een lachsalvo van de immer opgewekte kantinejuf kwam te staan. “Jíj en aan de lijn doen,’sarde ze. In de spiegel van de garderobe zag hij, dat ie, ook al hield hij zijn buik krampachtig in, echt een ouwemannenfiguur kreeg. De dames van de typekamer, toch altijd een vast tussenstation voordat hij op pad ging, meed hij nu schichtig. Moedeloos sjokte hij naar zijn auto.

Het lukte die dag voor geen meter. Bij welke relatie hij ook kwam, kreeg hij nul op rekwest. ‘Niks nodig, je weet het, recessie, we verkopen bijna niks’ werd afgewisseld door de mededeling dat ze al voorzien waren door een andere firma die hem nét voor was geweest. Dat was allemaal nog te verteren, kon er ook nog wel bij, maar bij één van de laatste nog af te werken adressen kreeg hij keihard te horen:’Ik heb vanmiddag nét een jong grietje, ze begon pas in ’t vak, bij me gehad. Ach, nee, ze was niks goedkoper dan jij. Maar haar figuurtje loog er niet om. Lekker ding, ach ja, het oog wil ook wat……’

Dát deed voor hem de deur dicht. Even had hij zelfs de opwelling om de klant – altijd al een treiteraar – een hengst te verkopen. Dezelfde, die hij ’s ochtends voor zijn vrouw in petto had gehad. Maar de routine won het van de emotie. Hij gaf de man onbewogen een hand. ‘Tot ziens dan maar, prettige feestdagen en goede zaken.’ De maat was voor hem die dag vol. Hij gooide het bijltje er bij neer, ging naar moeders. Onderweg naar huis werd hij steeds milder. Ouwelul, so what? Hij stopte plots bij een bloemstalletje en kocht een bos rozen. Thuis keek ze hem eerst argwanend aan, dat was ze niet gewend, was dit een goedmakertje voor ‘iets’? Hij lachte haar twijfels weg, kuste haar twee keer vol op de mond en zei, voor haar eigenlijk onbegrijpelijk: ‘Coup de vieux, schat. Maar die drinken we vanavond weg met een vieuxtje.’

Toen hij die avond, bij het tandenpoetsen voor het naar bed gaan, zijn gezicht nog eens dicht bij de spiegel hield, vond hij het allemaal nogal meevallen. In bed zei zijn vrouw ook voor hem een verrassing te hebben. Hij verheugde zich er bij voorbaat al op, kreeg acuut vlinders in zijn buik.. Toen zei ze: ‘Je wordt voor de eerste keer opa, schat. Je oudste dochter is zwanger. En ga nu maar lekker slapen. Welterusten. Morgen is er weer een dag.’

Henk Hendriks

UIT DE KRANT

Lees ook