Maria’s Mooie Mensen week 4

Nieuws

Wie één keer bevallen is, komt terecht in de molen van het Consultatiebureau. Nietsvermoedend lig je bij te komen van de geboorte als al snel de eerste confrontatie met dit fenomeen op de stoep staat. Bij ons wist de screener, zo mag deze eerste bezoeker zich noemen, ondanks de drie opgegeven telefoonnummers, ons niet te bereiken en besloot ze onaangekondigd langs te komen. Zelf had ze duidelijk niet net een bevalling achter de rug en kwakte vrolijk een grote koffer op het bed, rakelings naast het hoofd van mijn dochter die ik net aan het voeden was, onderwijl vrolijk of bijna manisch doorratelend. “Zo, ik zie dat de borstvoeding al lukt. Is toch heerlijk hè, zo’n kleintje die zo lekker drinkt. Ja, ik heb het zelf ook gedaan, gewéldig hoor. Maar wel uitkijken met eten, hè? Ik had een keertje bloemkool gegeten, nou zeg, dat was me toch wat. En ik maar denken, waarom laat mijn kleintje steeds scheten. Nou, die bloemkool dat was me wat.” En dat allemaal in één adem door. Na een hap lucht, stak ze van wal over het consultatiebureau. Er was een boekje wat wekenlang ergens onderop een stapel belandde, een spreekuur wat ik direct weer vergat en of ik ook even mijn gegevens wilde invullen. Een leuke opgave als je je kind ligt te voeden. De gehoortest waar mijn dochter met vlag en wimpel voor slaagde en de hielprik waar haar vader en ik, beiden niet zo’n fan van bloed en naalden, meer over miepten dan dochterlief, verzachtten enigszins het leed van de aanwezigheid van deze ondertussen doorratelende vrouw. Een zucht van verlichting ging door de kamer toen ze naar beneden walste en riep: “ik laat mezelf wel uit hoor”. Alleen de katten, krols op dat moment, voelden zich gesteund in hun lawaai en keken haar met weemoed na. Een dikke week later volgde een tweede kennismaking, ditmaal de wijkverpleegkundige. Met de herinnering aan het vorige bezoekje hadden manlief en ik besloten dochters niet af te staan, geen vragen te hebben en alle vragen van onze bezoekster met een “het gaat super” af te doen. Dat hielp. Ditmaal geen ellenlang betoog over alles wat je niet wilt weten als je net ouders bent geworden, maar een moeizaam praatje, een dochter die heerlijk in de armen van haar vader bleef slapen en een kort bezoekje. Na vijf minuten waren we wel klaar met elkaar, alleen de hete koffie stond een snelle aftocht in de weg. Afgelopen week moesten we dan voor het eerst ons echt ‘melden’. Om kwart over acht al stommelden wij met dochterlief, ernstig verstoord in haar uitslapen, het consultatieburo binnen. Eenmalig moesten wij ons melden in het kleine buro van Norg in plaats van het grote in Roden. De slaap nog half uit de ogen wrijvend, sommeerde de wijkverpleegkundige manlief eerst maar eens te helpen alle spullen klaar te zetten. Zoals het een goed dorp betaamt, maakte een ieder die langzaam binnendruppelde eerst eens even een praatje met elkaar, zonder zich iets aan te trekken van de ingeplande tijden. De wijkverpleegkundige had problemen de gegevens in de computer te zetten en had hulp nodig van de arts, die daarbij vermeldde daar toch zelf nooit last van te hebben. Vervolgens kon de arts niet inloggen en had zij hulp nodig van de wijkverpleegkundige, die deze hulpkreet beantwoordde met een dikke lach naar ons en een “yes, zie je wel”. Terwijl dochters louter complimenten oogstte bij de arts, ging de deur van haar kamer nog een paar keer open voor achtereenvolgens koffie, een leesbril die zoek was en een korte vraag. We pakten haar weer in en wilden weggaan, toen we nog een volgende afspraak moesten inplannen. Verbaasd opperden wij dat dit eenmalig was, omdat Roden vol zat. “Oh, nee hoor”, antwoordde de wijkverpleegkundige. “Ik laat jullie niet meer gaan. Dit is veel gezelliger.” Even wilden we tegensputteren, maar toen keken we elkaar aan: “ja, dit is ook veel gezelliger”.

UIT DE KRANT