Maria’s Mooie Mensen 253

maria's mooie mensen
Het gemis van mensen steekt soms op de gekste momenten de kop op. In mijn geval verloor ik eerder dit jaar mijn opa. Ik hoor u denken en u heeft gelijk: hij had een mooie leeftijd, een nog mooier leven achter de rug, was amper ziek geweest, dus als we ergens vrede mee moeten hebben, dan zou dit het zijn. En dat is zo. En laat ik niet hypocriet zijn; ik kwam heus niet dagelijks bij hem op de koffie, niet eens wekelijks. Dat zou hij dan ook ‘dikke flauwekul’ hebben gevonden, want ik heb het toch druk genoeg en de kinderen meeslepen is ook zoveel werk en het is toch ook helemaal niet leuk bij die oude mensen? Bovendien had hij zelf ook zijn agenda nog goed genoeg gevuld vaak. Maar gemis heeft hier geen boodschap aan. Het houdt er geen rekening mee of je elkaar vaak genoeg zag of dat iemand op de leeftijd was dat hij je kon ontvallen. Het meldt zich gewoon zomaar opeens en laat je keihard weten dat iemand er niet meer is. En dat betekent dat het leven echt gestopt is. Waar bij ons alles doordraait, is dat voor hem zo anders. Zijn vingers typen geen verhalen meer en er is geen dinsdagochtend meer dat hij nog een krantje komt halen. De meisjes zijn inmiddels gaan lopen, ze spelen luid giebelend tikkertje met zijn allen of maken echte ruzie compleet met slaan. Hij zou het prachtig hebben gevonden. Ik hoor zijn lach al bulderen als hij de boze blik zou krijgen die mijn ene dochter vervolmaakt heeft. Ik hoor hem hun krullen bewonderen en ik zie hem al stoeien met de oudste. En eindelijk zou ik hem kunnen zeggen dat we weer aardig slapen. De vraag of ik het allemaal een beetje volhoud, zou ik eindelijk eens oprecht met ‘ja’ kunnen beantwoorden. Maar het moeilijkste zijn mijn columns. Een trouw lezer is er niet meer. Iemand die altijd als eerste mijn column opzocht en zijn ‘commentaar’, tussen aanhalingstekens want kritisch was hij nimmer, kan ik al horen als ik mijn columns zit te typen. En dus typte ik deze de laatste weken in alle drukte. Niks niet maandagochtend om half zes wanneer het hele huis nog stil was, maar lekker doordeweeks terwijl de dames op de achtergrond giebelden of ruziemaakten, terwijl ik brandjes bluste als de oudste riep: ‘mama, ze zitten aan mijn haar, aan mijn speelgoed of aan mijn drinken’ en de jongsten tussendoor van de grond moest rapen als ze struikelden, over speelgoed uitgleden of elkaar omduwden. En die drukte leidde me af, maakte dat ik dat gemis te slim af was. Maar deze week moet ik er aan geloven. Daar zit ik weer, maandagochtend in alle rust. ‘Wat zou opa ervan vinden?’, schoot zomaar door mijn hoofd heen en dat alleszeggende ‘niks’ is eigenlijk onzin. Hij zou een heleboel vinden en het is aan ons om dat levend te houden.

UIT DE KRANT