Rondje deur Mien Westerkwartier: Oldehove

Afbeelding
rondje deur mien westerkwartier
OLDEHOVE – Oldehove is een dorp in de gemeente Zuidhorn in met ruim 1.600 inwoners. Oldehove was van 1811 tot 1990 een zelfstandige gemeente. Voor 1811 behoorde Oldehove enige jaren tot de gemeente Ezinge. De laatste burgemeester van de voormalige gemeente was Kor Dijkstra (1985-1989). Laatstgenoemde stapte in 1990 over naar het eveneens heringedeelde Grootegast en werd daar, tot aan zijn overlijden, de langst zittende burgemeester van Nederland.
Dizze jonker was een pronker
Ten zuidoosten van Oldehove, vlakbij Den Ham ligt nu nog de Piloersmaborg, een wonderschone verstilde plek om te wandelen en een drankje te drinken. Eeuwen eerder stond aan de noordkant van het dorp, bij de wierde Englum, nog een landhuis, de Englumborg. Deze borg was in de zeventiende eeuw gegroeid uit een boerenheerd en kende rond 1705 een markante bewoner, de avonturier Johan Willem Ripperda.
Ripperda kwam in het jaar 1682 in of nabij Oldehove ter wereld, als zoon van een katholieke familie. Deze familie was ooit invloedrijk geweest, maar ‘dankzij’ het katholiek geloof afgezakt naar arme landadel. Johan Willem Ripperda was in naam ‘jonker’ maar dat gaf hem weinig macht en invloed en rijk was hij ook al niet. Maar deze jongeman wilde graag de politiek in en dan had je juist macht en geld nodig.
De eerste slag die Ripperda maakte: hij trouwde een rijk protestants meisje en zwoer zijn eigen geloof af en werd ook protestant. De jonker kon het goed vinden met zijn rijke schoonmoeder, die hem geld toestopte zodat hij kon toetreden tot de Staten van Groningen. In de Staten steunde hij als één van de weinige Ommelander jonkers de stadhouder Johan Willem Friso, die dankzij Ripperda’s hulp stadhouder van Stad en Lande werd.
Om dit te kunnen doen had Ripperda, met veel geleend geld van de stad Groningen,  een flink aantal boerderij gekocht waardoor zijn aanzien groeide. Hij was misschien dan rijk met geleend geld, hij wilde dat wel graag laten zien. Op zijn borg tooiden de dames zich in kleding en juwelen uit Parijs en Antwerpen en de jonker zag er zelf ook uit als een geparfumeerde poedel. Op zijn borg geen appels, maar sinaasappels, palmen en citroenen en zijn grootste trots was een prachtige koets met 2 blinkend zwarte Friese paarden. Hij reed maar wat graag door het Groninger Ommeland om zich te tonen aan boeren en burgers.
Op een dag trok de jonker de kast van zijn vrouwe open en graaide gouden en zilveren ringen en kettingen bijeen en stopte dat in 8 zakjes. Met die 8 zakjes reed hij naar de smeden van Niehove (zie aflevering volgende week), die 8 hoefijzers van goud voor hem moesten smeden. Helaas voor Ripperda, waren de smeden hem te slim af, schoot de jonker een bok en kwam hij nooit weer in Niehove.
Maar Groningen werd te klein voor de jonker. Na wat politiek gerommel en met behulp van steekpenningen, werd hij één van de Groninger afgevaardigden bij de Staten Generaal in Den Haag. Toen hij merkte dat de Friese stadhouders in ‘het Haagje’ niet erg goed in de markt lagen, nam hij afstand van Johan Willem Friso. Daarmee verloor hij echter ook het vertrouwen van de regenten van de Stad Groningen, die direct het geleende geld terug vorderden. Dat geld was natuurlijk al lang op gegaan aan het luxe leven van de jonker. Een faillissement dreigde en zijn positie in de Staten Generaal werd onhoudbaar.
Ripperda werd door de Staten ‘weggepromoveerd’ en kreeg een nieuwe functie als gezant in Madrid. In Nederland was de grond hem toch te heet onder de voeten geworden, dus dat kwam goed uit. Hij liet zijn vrouw en kinderen in Nederland achter en liet zijn schulden na aan zijn schoonmoeder. Omdat een katholiek in Spanje beter lag dan een protestant nam hij snel zijn oude geloof weer aan. Aan het Spaanse hof was het ‘zien en gezien worden’ en dat paste de Groninger jonker precies. Hij kwam zelfs in het gevlei van de koning en kreeg belangrijke diplomatieke opdrachten. Maar daarbij speelde Ripperda een dubbelspel en maakte hij veel vijanden. Op 14 mei 1726 riep de koning hem naar het paleis en ontnam hem al zijn privileges en smeet hem in het gevang. De toekomst zag er somber uit voor onze opportunistische vriend. Met behulp van het door hem bezwangerde dienstmeisje Josepha wist hij toch te ontsnappen en keerde weer terug naar Nederland.
Na drie saaie jaren in Nederland stapte hij met Josepha op de boot naar Marokko en bood zijn diensten aan bij de sultan, die hij nog kende van het Spaanse hof. Hij maakte in Tunis kennis met een andere opportunist Theodor von Neuhoff. Deze avonturier en krijgsheer beloofde Ripperda de kroon van Corsica, mits hij een militaire expeditie financierde. Deze veldtocht draaide helaas op niks uit. Sterker nog de bedrieger was deze keer zelf bedrogen.
Johan Willem Ripperda, de pronker jonker van het Grunneger Humsterland, stierf arm en berooid in Tunis, maar je kunt niet zeggen dat hij een saai leven heeft gehad. Niet alle Groningers zijn nuchter en zeggen ‘doe  moar gewoon’. ‘Niks weeden en niks lieken, das aal niks weerd!’, zou een mooi motto voor deze pronkende jonker zijn geweest.
In Oldehove is in de Hervormde Kerk rust in de zandstenen graftombe een Weense gravin. Zij stierf in 1730 en was getrouwd met de zoon van Johan Willem Ripperda, die een ambassadeurspost had gehad in Wenen, overgedragen door zijn vader.
[embed]https://youtu.be/OmZDPF7Jw0E[/embed]

UIT DE KRANT

Lees ook