Week 1

maria's mooie mensen

Mijn wederhelft en ik vonden het tijd worden om wat gezelschap in huis te halen en hebben ons op de wereld der kattenfokkers gestort. En dat blijkt een bijzondere wereld te zijn. Ongeduldig als we zijn, wilden we het liefst dezelfde dag dat dit plan bedacht was twee lieve kleine katjes ophalen. Maar, leerden we al snel, zo werkt dat bij de meeste fokkers niet. Kreten als ‘Wij verkopen alleen aan echte liefhebbers van dit ras’ en ‘voordat we beslissen of u de kat kunt kopen, zien we u graag tegemoet voor een eerste bezoek, meestal duurt dit drie uur’, sloegen ons om de oren. We keken elkaar eens vertwijfeld aan. We vonden zelfs een fokker die erop stond de katten zelf aan huis te brengen. Denkend aan ons in verbouwing-zijnd paleis leek ons dat ook geen wijsheid. Opeens dook daar de advertentie van Willem en zijn ‘Moon’ op. Snel pakte ik de telefoon. ‘U hebt kittens op internet staan’, begon ik, waarop Willem antwoordde ‘Ja?’. Was ik wel goed? ‘Oh, dat ken, dan heeft Moon dat net gedaan, alleen ik sta zelf nog in de viskar’, klonk het in zijn Noord-Hollandse accent. Een dikke twaalf uur later waren we onderweg naar het duo. Zoals afgesproken belden we keurig dat we in de auto stapten. Op de verwarring bij Willem, die telkens de telefoon opnam met Booooooot wat weer verwarring bij mij schepte, grapte mijn wederhelft dat we natuurlijk moesten bellen van tevoren zodat hij zeker wist dat hij wakker zou zijn. Lachend vertrokken we naar Noord-Holland. Willem en Monique woonden in een krappe wijk in een klein dorpje vlakbij de afsluitdijk. De buren hadden een levensgrote M&M in de voortuin staan en we keken elkaar even vertwijfeld aan. Daar was het, nummer 24, en het leek erop dat Willem net zijn dochter buiten de deur zette. ‘Daar kommen ze aan, ga maar mooi buiten wachten’, hoorden we nog net, voor we welkom werden geheten in hun paleisje. Moon zat op de bank, omringd door een aquarium, zes katten, zeven kittens en een wereld van gouden dolfijnen en zwanen. Op de marmeren salontafel lag een gouden waterpijp en in de achtertuin sprongen twee reuzen bulldogs tegen het raam aan. Zij was geheel gehuld in het rose, hij lag in een polootje op de bank tegenover haar, over zijn kale kop te wrijven. Willem vertelde honderduit en zijn enthousiasme maakte de verkeerde woordkeuze waar hij bij tijden last van had, meer dan goed. Zo konden de katten ook ‘adopteren’, vertelde hij terwijl hij een muisje weggooide en vertelde hij bij het jongste nestje dat oma, want zo werd de moederkat genoemd, net ‘puppy’s gegeven’ had. Deze mensen hadden geen wonderlijke eisen, sterker nog, ze wisten niet waar we woonden, ‘bij jullie daaro’, of wat wij deden. “Nee”, zei deze grote kerel terwijl hij een klein katje op zijn grote buik zette, “het gaat ons maar om één ding: dat jullie van die katten houwen.”

UIT DE KRANT