week 3 Minikul

minikul

Amerikaanse psychologen hebben het fenomeen ‘lachen’ uitvoerig onderzocht. Kernpunt was, of een lach echt of vals is. En dan vooral bij regeringsleiders. Een echte lach, zo luidde hun conclusie, verschijnt onwillekeurig en spontaan op het gezicht. Het hele gezicht doet er aan mee, de mondhoeken krullen naar boven, de wangen worden opgetrokken en er verschijnt een wirwar aan kraaienpootjes onder de ogen. Bij een geveinsde lach bewegen eigenlijk alleen de mondhoeken en gebeurt er rond de ogen vrijwel niets.

Het wetenschappelijk onderzoek beperkte zich tot onze wereldleiders. Maar ik, leek en nog steeds druk doende de Academie van het Leven af te ronden waarbij al vast staat dat ik daar zeker niet cum laude voor slaag, heb juist mijn grote twijfels bij de juistheid van dit genre psychologische conclusies. ‘Regeringsleiders’ wantrouw ik so wie so. Sterker: elke politicus die verder is gekomen dan de plaatselijke gemeenteraad heeft in mijn verdorven geest roomboter op zijn hoofd. Of op zijn minst margarine. Die heeft immers al zó veel concessies moeten doen, zó veel water bij zijn aanvankelijk klare wijn gedaan en zó veel van zijn principes en idealen overboord gegooid, dat hem, zichzelf in de spiegel bekijkend, het lachen allang moet zijn vergaan. En dat geldt uiteraard ook voor ‘haar’.

De lach van bondskanselier Angela Merkel wordt door psychologen ‘voorzichtig & vriendelijk’ genoemd. Die van president Obama ‘sprankelend, onweerstaanbaar en aanstekelijk’. De lach van Poetin is ‘schaars doorbrekend en koel’. En zo voorts.

Het analyseren van de lach van onze Nederlandse regeringsbobo’s is nog onontgonnen terrein. Werk aan de winkel dus voor onze vaderlandse zielenknijpers. Maar zouden we dat niet ook zelf kunnen doen? Thuis, als gezelschapsspelletje met pelpinda’s op tafel, premier Rutte als ‘veellacher, vooral waar niks te lachen valt’ kwalificeren. Samsoms’ dominante grimlachje vanwege een wéér verkwanseld socialistisch ideaal als ‘volksverneukeratief’ karakteriseren? Zou Wim Kok’s schaarse en vooral zuinige lachje met het nog steeds niet teruggeven van ons benzine-kwartje te maken hebben? En is de extreem uitbundige lach van Gerrit Zalm vooral ‘geschater omdat ie er zelf wéér goed is uitgesprongen’? Dat kan een leuk spel zijn, waarbij je je wél moet realiseren dat je áltijd de verliezer bent.

Mijn eigen lachje? Dat typeert mijn vrouw als ‘schaapachtig’.

Henk Hendriks

UIT DE KRANT