Column Maria Wijnands

Afbeelding
live blog coronavirus

STREEK – Maria Wijnands-Hovingh runt samen met haar man de uitgeverij achter onder andere de Streekkrant. Wekelijks schrijft zij een column in deze titel op de pagina ‘ Uit ’t hart’. Meestal over haar drie dochters (eentje van zes en een tweeling van bijna vier, maar ook wel over het werk of de actualiteit. Nu corona het land in zijn greep houdt, schrijft ze bijna dagelijks hoe zij werk en dochters combineert en hoe de angst voor corona de zorgen om haar bedrijf zich afwisselen. Van een zelfverkozen isolement tot de dilemma’s die we nu allemaal tegenkomen.


Deel 12 – zaterdag 28 maart & zondag 29 maart


Weeeeeeeeeeekend! Er ligt een beetje een beladen week achter ons. Zoveel dingen gingen geruisloos en zonder plaats te vinden voorbij. Afgelopen woensdag zouden we eigenlijk naar het theater met de kinderen, maar helaas pindakaas. Donderdag zouden we intake hebben op de basisschool, maar alleen al starten na hun vierde verjaardag lijkt niet meer haalbaar, laat staan dat we nog een intake of wendagen gaan doen. En nu is het zaterdag en deze zaterdag keek oudste dochterlief al even naar uit. Ze zou gaan afzwemmen en als beloning zou ze echte oorbellen krijgen. Ze zag wel een klein beetje op tegen het gaatjes schieten, maar had er vooral héél véél zin in. Een prachtig paar eenhoorn-oorbellen ligt al weken glanzend te wachten op die ene zaterdag en wordt al die tijd smachtend bewonderd. Gelukkig gaat het gemis aan haar voorbij vandaag. Na een weekje waarin ze niet al te best te spreken was, geniet ze nu volop van het weekendgevoel. Op haar gemakje bouwt ze in pyjama de mooiste duplo-kastelen en lijkt ze zich niet bewust van wat er eigenlijk in de planning stond deze dag.


De kinderen zijn inmiddels alweer een dag of tien nergens meer geweest, dus het leek ons fijn een fietstochtje te ondernemen. Het wordt er eentje voor in de boeken. We crossen lekker door een fris bos en over verlaten straten. Het is een surreël beeld, helemaal als je je in denkt dat zo’n zonnige zaterdag normaal goed is voor mensen die winkelen, klussen of recreëren. Als manlief zich afvraagt wat er toch zo aanslijt bij zijn fiets, gaat het mis. “Pang!” doet zijn band en we hebben een probleempje. Zelf ben ik bepaald geen held op de fiets. Achterop heb ik de kinderen liever al niet, dus bij mij zit één van de dames  - bijna vier dus en ongeveer 1.10 meter lang al – voor in het babyzitje gepropt. Overigens tot volle tevredenheid van haarzelf, want het blijft veel gezelliger zo voorop. Achterop bij manlief hangt de andere in een goede stoel, maar overzetten op mijn fiets is geen optie. We lopen naar de fietsenmaker waar we wel een leenfiets kunnen krijgen maar manlief is al genezen. ‘Dit is waarschijnlijk de eerste en de laatste keer dat ik fiets dit jaar’, verkondigt hij in de fietsenwinkel – wellicht niet de juiste plek hiervoor, maar dat terzijde. Hij besluit met één van de dames naar de zaak te lopen, terwijl ik met oudste dochterlief en het gepropte meisje voorop de sokken erin zet richting huis. Daar pakken we de auto – en een pak stroopwafel want die hebben we wel verdiend – en halen de rest van ons gezin weer op. Onderweg besluit ook de auto dat hij denkt dat hij een lekke band heeft. Ditmaal geen ‘pang’, maar ‘pling’ en een lampje wat gaat branden. Manlief doet een snelle check, besluit dat het waarschijnlijk vals alarm is en rijdt ons snel naar huis voor hij zelf nog even terug naar de garage gaat. Hoe minder menselijk contact voor de kinderen en mij, hoe beter, besluiten we.


Eenmaal thuis vraag ik me af hoe verstandig ons fietstochtje was. Blijf thuis; betekent dat ook dat een rondje fietsen niet kan. Hoe fijn het ook is, noodzakelijk was het niet bepaald. En als we anderen tegenkomen op dat veel te krappe fietspad vanaf ons dorp en we groeten elkaar, kunnen we elkaar dan ook besmetten? Mijn ouders vragen zich zelfs af of zij tijdens hun vaste ritje in de auto ook besmet kunnen worden. Immers: er komt telkens verse – of besmette?- lucht de auto in. We besluiten dat over álles nadenken alleen nog maar tot paniek lijdt. Maar fietsen; dat toch maar even niet meer.


Ons weekend kabbelt lekker voorbij. De vorige zaterdag en zondag heb ik heel wat werk ingehaald, maar nu de klok ook nog eens vooruit gaat, lijken de dagen echt te kort om ook nog eens achter die computer te kruipen. Ik haal wat huishoudelijke klusjes in die – heel verrassend – laag op mijn prioriteitenlijstje staan en nu ik thuis mijn werk uurtjes maak, allemaal blijven liggen. Ik strijk, poets wc’s en draai wasjes. Buiten kunnen we nog wat frustratie en spanning botvieren op de tuin en manlief en ik lijken dit jaar eindelijk de strijd tegen de bramen te winnen. De kinderen knutselen, kijken films en verkleden zich als prinsesjes. We eten een keertje pizza’s voor de tv en het woord corona valt even heel weinig.


Aan de telefoon praat ik nog even bij met beste vriendin. De druk moet eraf van dat thuisonderwijs vinden we allebei. Thuiswerken met jonge kinderen om je heen is al lastig genoeg zonder allerlei verplichtingen en doelen waar te maken als ‘juf mama’. Gelukkig is de basisschool van mijn dochters redelijk; alles wordt straks ingehaald en alles wat we doen is genoeg. De basisschool van haar kinderen staat er anders in; óf we ons als ouders bewust zijn van de achterstand die de kinderen kunnen oplopen en óf we wel volop tijd hierin willen steken? Moe wordt zij van alle moeders die het perfect lijken te doen. De foto’s kan ze niet meer zien. ‘Geen wonder dat zoveel mensen depressief worden van social media’, verkondigt ze, ‘je ziet alleen maar hele leuke en blije kinderen. Nou die van mij hebben ook gewoon ruzie hoor’. Tja, die van mij ook. Ook ik moet de hand in eigen boezem steken. Op mijn foto’s ook meestal lachende koppies. Maar ja, een ruzie is om te sussen – of soms lekker te laten – en tranen zijn er om te drogen. Dus dan sta ik echt niet met de telefoon in de hand om dat vast te leggen. Dan ben ik er hier voor de hoognodige knuffels en dikke zoenen.


’s Avonds op de bank vraag ik me hardop af of iedereen dat niet verdient: die knuffel of dikke zoen als je hem zo nodig hebt. We zonderen oude mensen af en proberen mensen met een beperking tegen beter weten in uit te leggen dat het nu normaal is dat er niemand komt om ze te bezoeken. Het is zo dubbel. Uiteraard wil ik ook dat mijn geliefden beschermd worden, hoe oud ook. Maar zijn mensen echt tachtig of negentig geworden om nu maanden in eenzaamheid te slijten? Is menselijk contact ook niet een eerste levensbehoefte?


UIT DE KRANT