Een mooie tijd; die van eierverzamelaar tot boderijder

|
| Foto: |
nieuws groningen

Beroepen en ambachtslieden thema van ‘Het Schierste Verhoal 2013’

KORNHORN – Mien Westerkwartier organiseert ook in 2013 de schrijfwedstrijd Het Schierste Verhoal. Dit jaar is er gekozen voor het thema beroepen en ambachtslieden. Een onderwerp wat ongetwijfeld bij velen tot de verbeelding spreekt. Hoewel er heden ten dage genoeg boeiende beroepen zijn, zijn er natuurlijk vooral een hoop mooie verhalen over de oude ambachten op papier te zetten. Insturen kan nog tot 1 april via info@mienwesterkwartier.nl. Wie nog zoekende is naar inspiratie moet vooral doorlezen. De Streekkrant dook met Kornhorner Henk Wierenga terug in de tijd, naar die van eierverzamelaar tot boderijder; “een mooie tijd”.

“Zeg maar waar je het over wilt hebben”, steekt Henk van wal, “ik ben niet alleen boderijder, maar ook eierverzamelaar en –handelaar geweest.” Nou, beide graag, want deze beroepen zijn niet alleen uitgestorven, maar ook, helaas, een beetje vergeten. Welke jongere heeft nog beeld bij een eierverzamelaar? Of zoals Henk het zegt: “Zeg eens tegen een vijftienjarige dat er vroeger geen televisie bestond. Dat kunnen ze zich al niet eens indenken.”

Van eierverzamelaar…

Henk begon zijn werkzame leven in de eierhandel, een echt familiebedrijf. “Mijn grootvader vertrok op vijftienjarige leeftijd op de fiets naar Dresden in Duitsland om daar in de bouw te werken. Toen hij wat centen had verdiend, kon hij thuis starten met de eierhandel.” Zijn twee zonen namen het bedrijf over, totdat één van beide naar Australië vertrok. Henk zijn vader runde het toen alleen, totdat ook Henk in de ‘eier-business’ begon. “Kijk”, zegt Henk, terwijl hij een archiefmap erbij pakt, “alle diploma’s.” Voor hem ligt het vakdiploma voor handelaar in eieren en daarnaast het vakdiploma voor verzamelaar van eieren, met cijfers voor onderdelen als kennis van het vervoeren, verpakken en bewaren van eieren, kennis van eiprodukten en kennis van invloeden met nadelig gevolg op de kwaliteit van eieren. “Zeg, twee negens”, zegt Henk in zichzelf, “ik wist helemaal niet dat ik zo goed was.”

Uiteindelijk stierf de eierhandel in de zestiger jaren een stille dood. “Vroeger had je veel kleinschalige landbouw. Boeren hadden een gemengd bedrijf met grasland, veeteelt, bouwland en als bijverdienste de ‘zwienen’ en de ‘pieken’. Wij kochten bij de boeren partijen eieren op, die werden hier verzameld, gesorteerd en weer verkocht. Via de groothandel ging ook een deel op export. Ons gebied bestreek de oppervlakte van Surhuisterveen tot Niekerk ongeveer. Nee, het was geen alledaags beroep.” Er was plek voor zeker een 100.000 eieren bij de Wierenga’s. Conserveren deden ze door de eieren in de put onder water te zetten, een laagje gebluste kalk erover, en dan kwam er een vlies over, waardoor het geheel luchtdicht afgesloten werd.

Ook vrouwlief Pillie weet het nog goed, die tijd. “Als ik tijd over had, ging ik Henk helpen in het pakhuis. Of er veel eieren braken? Nee, helemaal niet.” “Het werkt eigenlijk nu allemaal net zo”, verduidelijkt Henk, “alleen is het nu allemaal veel ingenieuzer. Wij hadden wel een lopende band, maar moesten de eieren daar nog met de hand op leggen en wij moesten alle eieren zelf beoordelen. Dat wordt nu door machines gedaan, maar de basis is nog altijd hetzelfde.” Henk vond het jammer dat de eierhandel langzaamaan dood bloedde. “Je had altijd heel veel contacten met mensen in verschillende hoeken en in verschillende lagen.”

… tot boderijder

Gelukkig kreeg Henk er een ander bijzonder beroep voor terug. “In de tijd dat de eieren minder werden, kwam de bodedienst in Opende te koop en die namen wij over. Het begon met twee keer in de week naar Groningen, tot op het laatst minimaal één keer per dag.” Hoewel het voor jongeren moeilijk in te beelden is, wat een bode precies doet, zijn er oudere mensen die juist niet anders weten. “Eén persoon heeft me zelfs nog nooit Henk genoemd”, vertelt Henk. “Die noemt me nog altijd bode.”

“Hier moet je kijken”, zegt Pillie die zich verdiept in haar oude kasboeken, “24 keer Oranjeboom, dat waren 24 fusten bier.” Terwijl haar man af en aan reed door het gebied heen om allerhande boodschappen te verzorgen, zorgde zij thuis voor de boekhouding. “Iedere middenstander kan niet zonder vrouw die meewerkt. Ze moet in elk geval genoegen nemen met een man die op de gekste tijden niet thuis is.” “Oh, ja”, herinnert Pillie zich nog, “toen wij gingen trouwen, mocht dat niet te vroeg op de dag zijn, want Henk moest eerst nog even naar Surhuisterveen.”

Als bode was Henk de schakel tussen grossier en de klant. “Een grossier is wat anders dan een groothandel, want die laatste heeft een hele serie producten. Vroeger had je een grossier voor bijvoorbeeld alleen sigaretten of alleen textiel.” De boodschappen die hij op kreeg, beschrijft hij als “de gekste dingen”. “Eén klant wilde elke vrijdag garnalenkroketten, maar ik ging ook op pad voor reparaties aan gebitten, corsetten, nylons die gerepareerd moesten worden of boorden die gestoomd moesten worden. Stel je hebt examen en je hebt examenkoorts. Dan haalde ik bij de veearts iets waar je rustig van werd.”

Minimaal één keer per dag vertrok hij naar het bodeterrein in de stad Groningen. “Daar kwamen drie- à vierhonderd bodes samen. Je had daar je eigen standplaats waar de bestellingen bij je kwamen en in het kantoor een eigen vakje waar je je briefjes met bestellingen in gooide. Het was lang en hard werken, maar er was ook altijd tijd voor een grapje. Dat is er nu vaak niet meer bij”, klinkt het weemoedig.

Het is bijna niet meer voor te stellen. Het klinkt misschien luxe, om je boodschapjes te laten doen, maar denk je dan eens in dat je geen wasmachine hebt, maar ook geen auto en dus zelden of nooit in de stad komt. “Het was noodzaak”, vindt ook Henk. Uiteindelijk werd het werk minder en toen Henk gezondheidsklachten kreeg, stopte hij in de jaren ’80. Wat rest zijn de herinneringen en die zijn talrijk. “Bij veel dingen die ik vertel, zeggen mensen: ‘dat kan helemaal niet’”, zegt hij met een lach. Dat de tijden zó zouden veranderen, konden Henk en Pillie andersom toen ook nog niet bevroeden. “Ik weet nog dat ik eens met onze zoon op het bodeterrein was”, vertelt Pillie. “’Wat moet dat jong worden?’, vroeg één van de bodes. ‘Bode natuurlijk’, was mijn antwoord. ‘Nou’, zei hij, ‘als dat jong groot is, kennen we geen bodes meer’. Ik had nooit verwacht dat hij gelijk zou krijgen.”

|

UIT DE KRANT