week 14

maria's mooie mensen

Hoewel het zonnetje eindelijk weer eens schijnt, wil mijn hoofd niet echt opklaren en is inspiratie een vies woord geworden. Op donderdag rijd ik naar Roodehaan en wordt ik nog troostelozer van de wegwerkzaamheden hier. Volgens Gerrit de Boer, waar naartoe ik op weg ben, kan ik gewoon de borden voorbij rijden. Er rijdt een dikke vrachtwagen voor me en ik verstop me als het ware daarachter als ik de tekst ‘deze weg is afgesloten’ negeer. Precies voor het huis van Gerrit houdt onze karavaan stil. Ik stop omdat ik hier moet zijn en blijkbaar denkt de vrachtwagen er net zo over, wat betekent dat ik in de achteruit moet en de auto moet zien te keren op het krappe stukje weg voor ik achteruit inparkerend de auto achter een ander in de berm weet te wurmen. Oftewel, het humeur zakt net zo ver als de gevoelstemperatuur door die harde wind hier op het Hogeland. Iets waar Gerrit en zijn zoontje Sil, die buiten in de tuin zijn, zo te zien geen last van hebben. Beiden beschikken over dezelfde ontwapenende kwajongensgrijns waarmee ze mij verwelkomen. Binnen wacht de geur van zelfgebakken koekjes. “Hebben de kinderen voor jou gebakken”, zegt Gerrit alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Als Sil even later zijn kop met felrood haar om de hoek steekt om te kijken of ik er wel eentje probeer, klaart mijn humeur langzaam op. Dat de mannen zo goed te spreken zijn, is eigenlijk geen wonder. Het gezin woont in Amsterdam, maar erfde het huis in Roodehaan van de vader van Gerrit en brengt daar dus veel vrije tijd door. Als je het over het beste van twee werelden hebt. “Hoewel onze kinderen ook in Amsterdam bij ons huis wel buiten kunnen spelen, heb ik hier ineens wel hele andere kinderen”, lacht Gerrit zelf om het enorme contrast. “Opeens zijn ze een stuk ruiger.” Zijn vrienden uit Amsterdam zijn volgens Gerrit eigenlijk “stikjaloers” en dat vinden we beide maar wat logisch. “Dit is eigenlijk de parel van Groningen. Als je bij Delfzijl komt, daar is het veel minder. Maar het is hier wel heel stil, daar moet je van houden. Mijn vader woonde hier vijfendertig jaar alleen en toen hij zijn vriendin leerde kennen, was hij direct duidelijk: ‘we gaan lat-ten, want ik ga hier niet meer weg. Hoe hij het volhield, is me wel eens een raadsel. Ik ben hier ook weleens alleen geweest en dan is het wel echt stil, hoor. Je gaat vanzelf tegen jezelf praten, ‘zo, nog een kopje koffie’.” Ik schud mijn sombere bui langzaam van me af, maar hij heeft nog wel de overhand als ik me zo inbeeld dat Gerrit sombere en zware muziek maakt waarin bluesklanken de overhand hebben. “Wacht maar, ik laat je wel wat horen”, zegt hij. Als één van de iPhones eindelijk zover is, “tja, het internet is hier niet zo snel”, klinken er al snel verrassend vrolijke nummers door de ruimte. Het klinkt misschien in de verte wat country-achtig, gecombineerd met Latijn-Amerikaanse ritmes en ik weet weer hoe heerlijk de zomer is. Het klinkt goed en zo is het ook beoogd, want Gerrit noemt zichzelf een echte vakman. “Als je iets zingt, moet je het menen. Zo’n Nick en Simon bijvoorbeeld, dat vind ik zo nep. Ze zingen over allemaal meisjes, terwijl ze allebei al lang getrouwd zijn. Wie gelooft daar nou in?” Een illusie armer, maar veel belangrijker een mooi mens rijker rijdt ik neuriënd naar huis. ‘Rooo-sanna…’, galmt de zomerhit van de Volendamse mannen door mijn hoofd.

UIT DE KRANT