Zuidhorner schrijft boek, van Jappenkamp tot oppas opa

Nieuws

“Ik ben een zondagschrijver”

ZUIDHORN - “Ik heb zo’n hekel aan oud worden. Het lijkt wel alsof het eergisteren was dat ik nog in Groningen rondliep”, zegt Henk Berends (73) terwijl hij rustig zijn pijp vult met tabak. Berends denkt graag terug aan vroeger. “Ik heb al m’n leven lang heimwee.” Misschien daarom ook wel schreef hij een boek, ‘Die Jongen’, een bundeling van losse verhalen over zijn leven. Het boek beschrijft zijn hele leven, de periode dat hij als klein jongetje in de Jappenkamp zat, tot zijn jeugd in Boerakker en zijn studententijd in Groningen.. Berends vertelt over zijn bewogen leven en zijn eerste boek.

Want verhalen vertellen kan Berends, alleen al door met hem te praten word je nieuwsgierig naar zijn boek. Eerst wilde Berends er niet zoveel ruchtbaarheid aan geven, hij schreef het boek vooral voor de kinderen. Vanuit zijn omgeving ontving hij stormachtige reacties, niet alleen bij zijn kinderen – vier jongens - bleek het boek aan te slaan. De mooiste reactie kreeg hij van een dorpsgenoot in Zuidhorn: “We hebben ons tranen gelachen én tranen gehuild.” Berends benadrukt dat het hem ook niets kan schelen als iemand zijn boek niet mooi vindt. Hij illustreert dit met een anekdote van een Oostenrijkse waardin. Vrij vertaalt: “Het doet me grote vreugde als het eten smaakt, maar zo niet, dan worst!”

In Rotterdam begon Berends met schrijven, als directeur van een grote organisatie schreef hij wel eens iets voor het personeelsblad. Dat viel in de smaak. “Ze zeiden, je moet eens een boek schrijven.” Berends besloot een poging te wagen. “Dan zat ik daar met een leeg vel papier voor me. Het werd later en later. In mijn hoofd zag ik een lopende band met boeken voorbij komen. Shakespeare, Homerus, Pipi Langkous. En dan moet deze jongen ook nog zo nodig.”

Geen succes. Later besloot hij een serieuze nieuwe poging te wagen. Een herinnering moest het boek worden, een soort fotoboek van zijn leven. De verhalen zijn de kiekjes. Voor het schrijfproces heeft Berends zijn lieve tijd genomen. Zo’n tien jaar werkte hij aan de verhalen. Alles schreef hij op, ouderwets, met pen en papier. “Ik heb niks met een computer.” Eén van zijn zoons ging vervolgens aan de slag op de computer en tikte de verhalen uit. Deze manier van schrijven werkte beter voor Berends. “Ik schreef alleen als ik zin had. Soms tijden niks, soms zo een paar verhalen per week. Ik ben een echte zondagschrijver.”

Eén van de heftigste onderdelen van het boek vindt Berends toen zijn vader overleed in Birma. “Je hoeft er geen dramatisch verhaal van te maken hoor, maar het tekende mijn leven wel. Mijn moeder kwam toen gebroken uit het kamp, hopend haar man weer terug te zien.” Dat weerzien heeft nooit plaats gevonden. De meeste informatie over de Jappenkampen heeft Berends uit de bestaande literatuur moeten halen. Zelf weet hij er niet veel meer van, toen hij zes jaar was verlieten ze het kamp. Bij zijn moeder hoefde hij ook niet met vragen aan te komen. “Na anderhalve zin barstte ze in snikken uit. Wat ik me nog wel herinner is dat we een soort nootjes gingen zoeken. Daar maakten de vrouwen dan koffie van. Alles om het ‘gewoon’ als thuis te laten voelen.”

Na de moeilijke tijd in het Jappenkamp besloot het gezin Berends terug naar Nederland te gaan. Op 31 januari 1946 kwamen ze aan in Rotterdam. Het was koud en er lag sneeuw. Een wonder voor de kleine Berends. “Het was echt een cultuurshock voor mij. Kinderen gooiden elkaar met grote, witte suikerbollen om de oren en ik vroeg mijn moeder waarom de paarden rookten. Dat was natuurlijk geen rook, maar verdampte adem van de kou.” Moeder en zoon gingen bij opa en oma op de boerderij wonen in Lucaswolde. “Een boerderij met anderhalve koe. Oma zei: ‘Pas een beetje op bij de koeien, dat ze niet schieten.’ Mijn verbazing was compleet, paarden die rookten en koeien die schieten.”

In Boerakker ging Berends voor het eerst naar school. Daar maakte hij iets mee – nu grappig, toen verschrikkelijk – wat heel lang invloed heeft gehad op zijn leven. “De eerste dag op school legde de meester ons de regels uit. We moesten goed opletten en als we naar de wc moesten, dan moest je één vinger opsteken als je moest plassen en twee als je moest poepen. Ik stak twee op. De meester mopperde wat, de school was immers nog maar net begonnen, maar ik mocht toch gaan. In het grote schoolgebouw zocht ik de wc. Ik had nog nooit een wc gezien. In Indië deden de kinderen dat altijd bij een kali, aan de rand van een riviertje. Op de boerderij bij opa en oma op een emmer in de stal. Op school kwam ik als eerste een urinoir tegen, een gootje waar een zielig straaltje doorheen zijpelde. Inmiddels was het speelkwartier en ik hing nog boven mijn drol. Opeens werd de deur open getrokken. ‘Meester, hij het t in de geut doan!’” Ook meester kwam er aan. Dit hele voorval maakte zo’n indruk op de kleine Berends dat hij lange tijd moeite met wc’s heeft gehad. “Zelfs in mijn studententijd meed ik ze.”

Zijn moeder had ondertussen een nieuwe man gevonden. Berends kon echter niet goed met zijn stiefvader overweg. Er bleef altijd een afstand tussen de twee bestaan. “Hij noemde me altijd ‘Die jongen’, nooit Henkie, zoals de rest deed. ‘De klompen van die jongen zijn weer stuk’, zei hij dan tegen mijn moeder.” Voor Berends was het lastig schrijven over dit onderwerp, hij wilde zijn stiefvader niet schaden. “Ik heb het ook aan mijn stiefzus laten lezen en zij vond het goed zoals ik het geschreven had.”

Hoe scherp van geest Berends ook is, op lichamelijk vlak gaat het minder goed. Prostaatkanker. Of prostraatkreeft, zoals hij het zelf liever noemt, verwijzend naar het Latijn. “Daar hoef je niet zielig over te doen.” Gelukkig heeft hij zijn vrouw Annlies, een energieke vrouw, zijn tegenpool. Toch zo’n goede aanvulling. “Ik ben heel hulpbehoevend. Zij kan de hele wereld aan. Als ik alleen al naar haar kijk word ik moe.” Zijn lichaam noemt hij een bouwval. Weer eindigt hij met een quote, ditmaal met één van inspector Morse, de detective die hij graag mag zien. “Er ligt sneeuw op het dak, dat is dus mijn hoofd. Het huis is een bouwval, het lichaam. Maar het handvuur brand als nooit tevoren!” Hij slaat zichzelf tegen de borst. Zijn ogen glinsteren. Berends, een man met veel verhalen. Ook benieuwd geworden naar zijn boek? Die Jongen is via verschillende websites te bestellen.

UIT DE KRANT