De Molukse geschiedenis in het Westerkwartier

Afbeelding
voorpagina groningen

STREEK – Eind jaren ’40, begin jaren ’50 kwamen er vele Molukkers naar Nederland. Niet zomaar, maar velen hadden voor Nederland gevochten tijdens het koloniale tijdperk en in de Tweede Wereldoorlog tegen Japan. Na die oorlog werd Nederlands-Indië onafhankelijk en moesten de soldaten van het KNIL (Koninklijk Nederland-Indisch Leger) het land verlaten. Zij werden namelijk gezien als ‘handlangers’ van Nederland. De Molukkers mochten naar Nederland komen en zouden hier tijdelijk verblijven. Hierna konden zij, volgens de Nederlandse overheid, terugkeren naar de Aziatische archipel, waar de Molukkers een eigen staat zouden de krijgen. Maar niets was minder waar. Met Mike Siahaya uit Marum doken we in de geschiedenis van de Molukkers in het Westerkwartier, want ook hier kwamen vele Molukse mensen terecht.

Mike is op Saparua geboren. Een Moluks eiland ten oosten van het bekende Ambon en ten zuiden van Seram, het grootste eiland van de Molukken. “Het leven daar was ontzettend arm”, vertelt Mike. “Toen ik twee jaar oud was, vertrok ik met mijn familie naar Ambon, waar we ook twee jaar hebben gewoond. Op dat moment was de oorlog tegen Japan net voorbij, maar vond de oorlog tegen de Indonesische bevolking plaats. Zij wilden namelijk onafhankelijk worden en niet meer tot Nederlands-Indië behoren”. Vanuit Ambon vertrok de familie Siahaya vervolgens naar een ander klein eilandje en op 25 mei 1951 vertrok het gezin naar Nederland. Mike was toen zes jaar oud. “Mijn vader was soldaat in het KNIL in destijds Nederlands-Indië”, gaat Mike verder. “Hij was, toen Nederlands-Indië onafhankelijk werd, niet meer welkom in het land. De KNIL-soldaten hadden Nederland gesteund en dat kon niet, volgens de Indonesische bevolking. Vandaar dat wij naar Nederland vertrokken”.

Per boot vertrok Mike naar Nederland, waar hij op 23 juni aankwam. Met hem waren vele andere Molukkers. Zij gingen er allen vanuit dat het verblijf in Nederland slechts tijdelijk was. “Op de boot werd gezegd dat we slechts drie maanden in Nederland hoefden te blijven”, laat Mike weten. “Daarna zouden we een eigen staat krijgen, de RMS (Republik Maluku Selatan)”. Na een maand op zee te hebben gezeten, kwam de boot van Mike en andere Molukkers aan in Rotterdam. Het was een kille dag, weet Mike nog goed. “Ondanks dat het zomer was, was het redelijk fris. Wij hadden allemaal tropische kleren aan, maar gelukkig kregen we al vrij snel warmere kleding. Vervolgens gingen we naar Amersfoort, waar we een gezondheidscheck moesten doen. Daarnaast moesten alle soldaten hun papieren inleveren. Zij waren op dat moment geen soldaat meer, maar gewoon burger. Geen Nederlandse burger, maar vreemdeling in Nederland”, aldus Mike. 

In Nederland kwam Mike terecht in een barakkenkamp in Nuis. In vergelijking met andere locaties, zoals bijvoorbeeld het kamp Vught, een mooi kamp. “Het leven was er in principe prima”, laat de Molukker weten. “Maar we woonden met vijf mensen in een barak, waar maar één kamer was. Je hoorde alles en eveneens de buren. Dat was soms wel lastig. Daarnaast mocht geen enkele kampbewoner werken. We kregen 2 gulden 50 per week en daarnaast kregen we bonnen voor kleding. Mensen gingen stelen, omdat ze anders niet rond konden komen. Met heel weinig moesten we onszelf redden”. Mike ging destijds naar school in Marum. Hier leerde hij onder andere Nederlands spreken en schrijven. Maar zijn schooltijd hier was van korte duur. “Ik kon me totaal niet concentreren”, gaat Mike verder. “Ik had de oorlog meegemaakt. Ik heb gespeeld met een lijk en mensen bloed zien drinken. Ook dacht ik aan de armoede die ik heb meegemaakt op de Molukken. Die dingen vergeet ik nooit meer. Terwijl ik op school zat, dacht ik alleen maar daaraan. Het was verschrikkelijk”.

Zo’n tien jaar na de aankomst van de Molukkers in Nederland drong langzamerhand door dat het leven in Nederland niet voor even was, maar voor altijd. Op 2 juni 1960 vertrok Mike naar een internaat in Maasbergen en vervolgens naar Hoenderloo. Hij had het in het Westerkwartier absoluut niet naar zijn zin en kon moeilijk aarden. “Ik was vroeger ook echt een rebel”, lacht Mike. “Vandaar dat ik ook naar een internaat moest. En hier had ik ook vrij snel genoeg van. Niet alleen van het internaat, maar ik had gewoon genoeg van Nederland. Door alles wat ik had meegemaakt en mijn sociale toestand”. Mike ging daarom de zee op, waar hij werkte op een schip. “Mijn ouders woonden op dat moment al in Marum”, gaat de Molukker verder. “Het barakkenkamp in Nuis verpauperde en daarom moesten de Molukkers voor hun gezondheid weg. Met een regeling via de overheid werd er in Marum een Molukse wijk gecreëerd. Verschillende Molukse inwoners van het Westerkwartier zijn hier toen terechtgekomen”.

Na een paar jaar op zee te hebben gezeten, keerde Mike weer terug in Nederland. Hij ging wonen in het oude huis van zijn ouders in Marum. Daarnaast werkte hij als heftruckchauffeur in Leek. Terwijl Mike zijn vrouw hoogzwanger was, vond tussen 23 mei en 11 juni een treinkaping plaats bij De Punt (Drenthe). Een groep van in totaal negen gewapende Molukkers was hier verantwoordelijk voor. De Molukkers waren boos op de Nederlandse overheid dat het zijn belofte, een eigen staat voor de Molukkers, niet had ingelost. Zij wilden hun situatie na 25 jaar niet meer accepteren en gingen over tot gewelddadige acties. “Ze deden het uit machteloosheid”, vertelt Mike. “Maar ze dachten niet na over de gevolgen. Ik had zelf twee neven die ook bij de kaping betrokken waren en in de trein aanwezig waren. Ik had geen enkel idee dat ze dit van plan waren. Anders had ik ze natuurlijk tegen gehouden. Ik had ze een week eerder nog gesproken. Ze hadden helemaal geen ervaring met wapens. Dat ze dit zouden doen, had ik nooit verwacht”.

Na de treinkaping werd Mike vaak raar aangekeken en nageroepen. Het was, net als voor vele andere Molukkers, ook voor hem een moeilijke tijd. “Dan liep ik in de stad en hoorde ik opeens ‘Hé, treinkaper’. Het maakte me boos, maar ik deed er niks tegen”, laat Mike weten. “Die treinkaping, dat had natuurlijk nooit mogen gebeuren. Wel snap ik het gevoel dat vele Molukkers op dat moment hadden. Velen van hen hadden jaren als militair voor Nederland gevochten en hier werden ze ondankbaar behandeld. Daarnaast was er natuurlijk de belofte dat we na een paar maanden een eigen staat zouden krijgen. Dat wrong bij heel veel mensen echt ontzettend. De Nederlandse overheid weet zelf ook heel goed hoe het met de Molukkers is omgegaan. De overheid voelt zich schuldig. Daarom wil het ook niet zoveel te maken hebben met de Molukse gemeenschap”.

Momenteel woont Mike nog steeds in het oude huis van zijn ouders in Marum. Hier leeft hij samen met zijn vrouw. Het echtpaar heeft een dochter, die inmiddels in Amsterdam woont. “In totaal ben ik drie keer terug geweest naar de Molukken”, vertelt Mike. “Ik voel me absoluut ook Moluks. Ik ben een Molukker. Dat zal altijd zo blijven. Als ik vrijgezel was geweest, was ik ook geëmigreerd. Het land trekt mij gewoon ontzettend”. Ondanks zijn wens om op de Molukken te wonen, leeft Mike al bijna zijn hele leven in Nederland. Hier heeft hij het ook goed naar zijn zin. “De Nederlandse bevolking is ook gewoon normaal. Ik vermaak me hier prima met hen. Ik ben alleen niet te spreken over hoe de Nederlandse overheid met de Molukkers om is gegaan. Dat zal ik nooit vergeten”.

UIT DE KRANT