week 19

maria's mooie mensen

“Nou ben je helemaal voor niks gekomen”, zei mevrouw Heemstra met iets van schuldgevoel afgelopen vrijdag tegen mij, maar niks was minder waar. Ik bezocht haar en haar man, omdat ze binnenkort hun huis uit moeten. Na zeker twintig jaar te hebben gewoond op hun geliefde plekje in Noordhorn, moeten ze nu wijken voor de nieuwe rondweg en dat is een hard gelag. Meneer had direct al zijn twijfels over mijn komst. “Ik wil niet meer die ruzie”, zei hij al aan de telefoon, “ en bovendien, iedereen kent het verhaal al”. Ik echter, wilde het verhaal áchter het bekende verhaal weten. Waarom houden deze mensen van hun plekje, wat herinneren ze zich straks met een lach en wat met een traan? En hoe is het als je je huis móet verlaten en deze platgegooid zal worden? Dat er strijd aan vooraf is gegaan, dat is logisch en weten we allemaal. We smullen ervan als bewoners zich fel uitspreken tegenover gemeente of provincie. En daarna halen we onze schouders op en gaan we weer verder. En wat er dan rest bij de bewoners, wilde ik graag eens horen. “Nou, dat moet dan maar”, was het typisch Groningse antwoord van meneer Heemstra uiteindelijk en dus toog ik toch naar Noordhorn. Met argusogen bekeek hij mijn kladblok. “Eigenlijk zint het me allemaal niet vandaag”, zei hij al na vijf minuten. “Want weet je, ik ben niet in mijn beste doen.” Zijn vrouw was ondanks het vooruitzicht van de verhuizing goedgemutst. “Wat een mooie schoenen, daarmee doe je voor Maxima niet onder”, maakte ze mijn dag goed. Het was slechts één dag voor 4 en 5 mei, dagen die voor mensen van mijn leeftijd veel minder inhoud hebben, dan voor haar 85-jarige man. “In deze tijd van het jaar komt het allemaal weer terug. Het is als de dag van gister.” Sterker nog, we keken elkaar aan, terwijl hij vertelde en vertelde en ik luisterde, maar zijn ogen zagen mij niet. Die keken net als die zestienjarige jongen naar Duitse soldaten en Canadese tanks. Nooit eerder heb ik iemand getroffen die zo over de oorlog kon vertellen. Velen willen er liever niet over praten en als ze het erover hebben, dan is het vaak summier. “Hij weet het nog heel goed”, zei mevrouw Heemstra toen haar man even stil viel. “En hij kan er wel een jaar lang over vertellen.” We hielden het bij een uur, toen namen we afscheid. Terug naar huis, overdacht ik de vele verhalen. De ochtend had indruk gemaakt, maar dat is logisch als er verteld wordt over een geweer tegen je borst aan, kogels die om je oren suizen en verraad. Dit weekend dacht ik tijdens de twee minuten stilte aan die mensen die het verschil hebben gemaakt. Want een heleboel dappere mensen zoals meneer Heemstra bleven ook in een zo moeilijke tijd aan een ander denken en hielden daarmee het weinige menselijke in stand. Hij vertelde hoe zieke mensen stiekem room ophaalden bij de boerderij van zijn vader, hoe ze vlees meegaven aan een postbode uit de randstad en hoe vluchtelingen voor een nacht onderdak vonden bij hun. In een tijd “waarin niemand te vertrouwen was”, bleven ze vertrouwen houden. Misschien ga ik alsnog eens op bezoek bij de familie, als hij daaraan toe is. Maar met lege handen ben ik zeker niet weggegaan. Lege handen is wel wat meneer Heemstra rest. “Ik vraag me nog altijd af, ‘waarom dit alles’?”

UIT DE KRANT