week 41

maria's mooie mensen

Dat we oud, of ouder, worden is niet meer iedereen gegeven. Dus we weten allemaal dat we blij moeten zijn, iedere keer als we weer een jaartje erbij mogen tellen. Maar goed, dat ouder worden gaat nou eenmaal niet zonder slag of stoot. Beperkingen en ongemakken vallen ons vaak ten deel. Gelukkig kunnen we ons ook dan nog goed redden. Zo heb je de scootmobiel. Natuurlijk is het dé redding als je slechter ter been bent en is het dan misschien wel de enige manier waarop je nog zelfstandig de deur uit kunt. Maar laten we wel wezen, iedereen die van de scootmobiel afhankelijk is, zal het ding toch wel eens vervloeken. Bovendien hebben we toch allemaal een beetje eergevoel en willen we vooral niet laten merken dat we soms nou eenmaal afhankelijk zijn van een ander. Als het onheil al wil dat je door een te late Thuiszorg medewerker, die daarna ook nog eens de verkeerde sokken voor je pakt en de thee zonder koekje brengt, in de zaterdagochtend drukte bij de plaatselijke supermarkt beland, dan is dat als scootmobielgebruiker lastig. Laten we wel wezen, het is vrij lastig om je een weg te banen langs kletsende bekenden, jengelende kinderen en aanbiedingopkopers. Maar goed, je favoriete toetje is in de aanbieding en het zal dan wel niet goed zijn voor je suiker, maar je moet ook al in die scootmobiel de deur uit, dus jammer voor je suiker. En dan kom je eindelijk bij het schap, blijkt nou net dát toetje op de bovenste schap te staan. Lastig, lastig. En daar torent er zo’n lange jonge meid boven je uit. Zo één die in no-time de wekelijkse boodschappen binnenhaalt en die het ook nog geen moeite lijkt te kosten. U voelt hem al aankomen, die niksvermoedende lange meid, dat was ik. Ik zie de vrouw in de scootmobiel diep zuchten. “Ooit was ik zo, en vandaag heb ik een hekel aan iedereen, maar die toetjes”, lijkt ze te denken. “Zou u misschien…?” Met een hatelijke blik word ik bedankt. “Ja tuurlijk, ze is nog aardig en behulpzaam ook. Of ik nog wat nodig heb? Nou ik red me wel. Nog even langs de dropjes en chips en dan wegwezen hier.” Ik kan er wel om lachen. Wederhelft en ik zoeken naar de kortste rij en laden alles op. Achter mij een hand die met de grootst mogelijke moeite net naar de band lijkt te kunnen rijken. Daar is ze weer. ‘Zal ik even?’ bied ik aan. De grom is nog net niet hoorbaar. Maar goed, je moet wat, dus het wordt toegestaan. Bij ieder product krijg ik militaire instructies. Die, daar. Nee, nu eerst dit. Met mijn beste glimlach probeer ik haar weekend nog een beetje goed te maken. Ze probeert er één terug te veinzen. Het geeft niet. Wat een mooi mens, zeg ik tegen wederhelft in de auto. Een vertwijfelde blik is zijn antwoord.

UIT DE KRANT