week 43

maria's mooie mensen

Maar zelden heb ik zo genoten als bij de broers Van Dellen. In de aanloop naar de Struuntocht toe, kwam ik iedere week met de rubriek ‘struner kiek’n’. Vooral de eerste weken was het niet eenvoudig mensen voor de rubriek te vinden. Gelukkig kom je via via vaak een heel eind. Dus overal waar ik was, vroeg ik: aan wie denk jij nou direct? De broers van Dellen kwamen zo, tijdens de vele bezoekjes die ik destijds aan Lutjegast bracht, veelvuldig naar boven. Deze wandelfenomen moest en zou ik dan ook in die rubriek krijgen. Geert was geen probleem en direct hartstikke enthousiast. Vrolijk belde ik vervolgens Jan op. Die dacht er wat anders over. Wat hem van mening deed veranderen weet ik niet, maar net toen ik na tien minuten pleidooi dacht: ‘dan maar niet’, kwam de verlossing: ‘het moet maar’. Het is wel in te denken dat ik met ietwat knikkende knieën van De Wieren afboog naar de Mieden. Het ontvangst van Geert en zijn vrouw was allerhartelijkst. “Kijk, daar komt mijn broer al aan”, klonk het in de keuken. Ik ontwaarde een klein stipje aan de horizon en hoe dichterbij het kwam, hoe meer ik zag dat daar een klein mannetje met baard, met grote stappen onze kant op beende. Ik haalde nog maar eens diep adem, hoe zou dit vergaan? “Ik dacht, ik kom maar lopend, want het zou wel raar zijn om voor een interview over het wandelen met de fiets aan te komen”, viel Jan met de deur in huis en de toon was gezet. De plakboeken kwam erbij, de verhalen kwamen naar boven en boven de speculaasjes en koppen koffie werd er vooral veel gelachen. Jan bleek een goede reden te hebben om in eerste instantie geen zin te hebben in het interview. Hij vertelde hoe hij ooit eens als eerste binnenkwam in een Friese wandeltocht, maar zijn vijftien minuten lange interview voor tv Fryslan werd verknipt tot één zin over uiteraard het prachtige Friesland, terwijl de nummer twee, wel een Fries, wel vijftien minuten in beeld kwam. Even brak het zweet me toch nog uit. Ook ik wist dat ik de twee heren in mijn kleine rubriekje geen eer aan kon doen. Ik hoop dat ze achteraf toch tevreden zijn geweest. Ik probeerde in die 400 woorden toch te vertellen over het plezier met de twee mannen, over de blote voeten die spontaan op tafel kwamen toen we het over blaren hadden, “zie, kijk zelf maar, wij hebben geen blaren hoor,” en probeerde zoveel mogelijk van die geweldige uitspraken, “mensen denken dat wij niks aan de tochten hebben, omdat we zo snel lopen, maar we rijden niet in de auto, wij zien wel alles”, van hun mee te nemen. Ik voelde me vereerd toen ze gedrieën me hartelijk uitzwaaiden toen ik wegreed, alsof ik er familie bij had. Nog vereerder was ik toen ik ze tegenkwam op de Struuntocht en ze zelfs een klein praatje met me maakten. De vrouw van Geert had me al verteld dat ze wel eens ging kijken bij de mannen, maar dat deze daar in principe geen boodschap aan hebben. Een zwaai en groet kan er af, maar stoppen, echt niet. Hoewel ik me voornam ze een jaar later op te zoeken, omdat ze ongetwijfeld weer vol verhalen van de Nijmeegse Vierdaagse terug zouden komen, is het er niet van gekomen. Wél zie ik ze nog regelmatig lopen, of het nou in Leek of bij Sebaldeburen is. De passie is er gelukkig dus nog. Eén ding prijkt dan ook al in mijn agenda voor 2013: naar de broertjes Van Dellen.

UIT DE KRANT