Eeuwe de Vries reed de ‘De Hel van ‘63’

||
|| Foto: ||
geen categorie

‘We kwamen aan als sneeuwpoppen. Mijn veters moesten ze doorknippen’

ALDTSJERK- Zeventien was hij. Het laatste stuk moest hij lopen op zijn zwarte Ving Ballang’s. En waarop, was niet te zien. Overal lag sneeuw, bergen stuifsneeuw woeien over de vaart, in het riet en op het weiland. Die laatste kilometers waren zo verschrikkelijk zwaar. De hel van ’63. Eeuwe de Vries uit Oudkerk, de jongste toerrijder van de Elfstedentocht van 1963, reed hem uit. Precies vijftig jaar later vertelt hij erover alsof hij de tocht gisteren reed.

‘Ik mocht eigenlijk helemaal niet van mijn ouders. Ze vonden me te jong. Maar mijn broer haalde bij het beursgebouw in Leeuwarden twee startkaarten. Nummer 517 was voor mij en ik ging toch’, vertelt Eeuwe aan de keukentafel van zijn huis in Oudkerk. Vanuit zijn raam kijkt hij uit over de Oenkerkervaart, waar de tocht, als hij nu gereden zou worden, langskomt. Het huis lijkt op een klein museum. Overal hangen en staan herinneringen aan gereden tochten. Talloze bekers, medailles, lintjes, en ja, ook kruisjes, hangen in een enorme vitrinekast. In een antieke houten kast staan boeken als ‘De mannen van ‘63’, ‘De koude Kruistocht’, een boek dat hij kreeg van de Friese schrijver Hielke Speerstra en talloze foto- en plakboeken van schaatstochten. De Vries’ vrouw Anneke, zorgt ervoor dat ieder artikel keurig gerangschikt wordt in een van de knipselmappen.

Op 18 januari 1963 werd hij gereden, de tocht der tochten. ‘Om tien over zes vertrokken we. Het eerste stuk ging goed. Ik had een lekker trainingspak aan van mijn zus, die op hoog niveau korfbalde. Die pakken waren lekker warm. In mijn onderbroek had ik een krant gepropt, om te voorkomen dat de boel zou bevriezen. Van mijn moeder had ik een lekker karbonaadje in een plastic zakje meegekregen, voor onderweg. Ik bewaarde hem zolang mogelijk en als ik er aan dacht, liep het water me in de mond. Er is helemaal niemand die zulke lekkere karbonades kan bakken als mijn moeder! Toen ik mijn tanden erin wilde zetten, ergens bij Stavoren geloof ik, bleek dat de karbonade bevroren was. Ik heb hem zo weggegooid. Gelukkig stonden er ontzettend veel mensen aan de kant die ons eten en drinken toestopten. Ondertussen was ik mijn broer kwijtgeraakt. Hij kwam heel raar te val en pakte bij Stavoren de trein naar huis. Daar zijn de meesten afgehaakt, die trein zat bomvol schaatsers die niet meer konden rijden. Met een man of tien zijn we verder gegaan.’

Water is de rode draad in Eeuwes leven. Samen met zijn ouders, broers en zus woonde hij in Tichelwerk, een dorpje aan de Dokkumer Ee, tussen Bartlehiem en Wijns. Iedere dag voer De Vries vier keer met een bootje over de Dokkumer Ee naar de lagere school in Wijns. ‘En als er ijs lag, hadden we een snelweg voor de deur. Toen konden we weg. Vrijheid! We gingen op schaatsten naar school, fantastisch was dat. En later, vanaf 1976, werd ik molenaar. Ik beheerde de molen in Oudkerk voor het waterschap. Met een enorme vijzel pompte ik het water naar de boezems.’

Zo’n tien kilometer voor de finish, vanaf Bartlehiem, werd het pas echt zwaar. De tocht zou de geschiedenis ingaan als ‘De Hel van ‘63’. ‘Er was intussen wel een meter sneeuw gevallen. De harde wind blies stuifsneeuw vanuit de weilanden de vaart op en het vroor tien graden. Schaatsen kon niet meer. We moesten lopen en zagen niet waarop. Het scheelt dat ik goed bekend was daar , ik ging volledig af op mijn gevoel. Na 16 uur bereikte ik de finish. We kwamen aan als sneeuwpoppen. Ze moesten mijn veters losknippen. En aan het eind stond een dokter om te kijken of we nog wel helemaal gezond waren.’

Nog iedere dag is De Vries in training. Met een skippybal oefent hij om z’n heupen los te houden, twee keer per week schaatst hij in Thialf en fietsten doet hij zo’n 8000 kilometer per jaar. ‘Altijd op het grootste blad hè? Ik gebruik maar drie tandwieltjes. En er is geen één die me er uit fietst. Ook de jongere kerels niet.’ Alles voor die ene tocht. Want als de tocht ooit komt, moet hij fit zijn. ‘Ik wil dat nieuwe kruisje hebben. Het is een koninklijk kruisje. Er staat een kroontje op. Die moét ik gewoon hebben’, besluit de gedreven en goedlachse Fries zijn verhaal.

||
||

UIT DE KRANT